Skip to main content

Economische politiek als motor voor verschuivingen?

Common sense ideeën in de afgelopen 60 jaar
| Paul Kleingeld | Blog

Aanleiding

Ik ben gestart met de vraag of er de afgelopen periode verschuivingen geweest in wat "normaal" wordt gevonden in brede kringen van de bevolking, niet alleen in Nederland maar ook breder.

Ik geef daar in Wat is normaal tegenwoordig? Common sense ideeën in de afgelopen 60 jaar een beschrijving van: dat is het achterdoek van wat momenteel normaal geworden is.

Na dit beeld van het wat, vervolg ik in een tweede artikel met het hoe. Wat bepaalt de dynamiek: hoe komt het dat opvattingen verschuiven. Ik stel daarbij centraal de verschuivingen in opvattingen over economisch beleid. Hoe komt het dat die verschuiven?
Ik sluit dit tweede artikel af met een iets preciezere kijk op de Nederlandse dynamiek, in Nederland gebeurd alles 50 jaar later zei Heine al, en de laatste ontwikkelingen in het economisch denken zijn in Nederland nergens geland voorzover ik weet. Maar, hoe komt dat toch?

In een vervolgartikel beschrijf ik hoe het sociaal wetenschappelijk onderzoek van oude vanzelfsprekendheden is afgevallen in die periode. Het gaat dan over het herontwerp van wat sociale wetenschappen moeten doen en laten. Ook dat is grotendeels gaande buiten het Nederlandse, maar het biedt biedt wel uitzicht op een mogelijke nieuwe common sense ook in Nederland.
In het vierde artikel tenslotte aandacht voor de vraag waar je kunt aansluiten als je invloed wilt uitoefenen op de common sense opvattingen over goede zorg in de sector zorg voor mensen met een verstandelijke beperking.

1. Economische politiek als motor voor verschuivingen in wat normaal wordt gevonden

Hoe komt het dat opvattingen schuiven? Er is wat voor te zeggen dat dat komt op basis van opvattingen over het economisch beleid door de overheid. Opvattingen over economisch beleid zijn altijd ook opvattingen over de aard van de staat en daarmee ook over de aard van burgelijke rechten en vrijheden.
Moet de staat alles gewoon maar laten gebeuren (laisser-faire), dienstig zijn aan en bevorderen bij alles wat er aan economische activiteiten plaatsvindt (neoliberalen), of juist initiatieven nemen en regels handhaven op het terrein van de economie (Keynesianen)?
Keuzen op dat vlak hebben directe gevolgen voor opvattingen wat voor overheid daar dan bij nodig is: een kleine die niet in de weg kan staan, of juist een sterke en capabele die waar nodig het voortouw neemt en ingrijpt en regelt. Geen ingrijpen in de economie betekent geen verzorgingsstaat om het even kort door de bocht te zeggen.

Deze doorwerking van economische opvattingen bij het bepalen van wat wel of niet normale politiek is, is al eerder verwoord door de Britse econoom Keynes, die schreef het zo in de slot paragraaf van General Theory zijn in 1936 verschenen hoofdwerk:

"The ideas of economists and political philosophers, both when they are right and when they are wrong, are more powerful than is commonly understood. Indeed the world is ruled by little else. Practical men, who believe themselves to be quite exempt from any intellectual influences, are usually the slaves of some defunct economist. Madmen in authority, who hear voices in the air, are distilling their frenzy from some academic scribbler of a few years back. I am sure that the power of vested interests is vastly exaggerated compared with the gradual encroachment of ideas. Not, indeed, immediately, but after a certain interval; for in the field of economic and political philosophy there are not many who are influenced by new theories after they are twenty-five or thirty years of age, so that the ideas which civil servants and politicians and even agitators apply to current events are not likely to be the newest. But, soon or late, it is ideas, not vested interests, which are dangerous for good or evil."

Keynes gaf daarbij de aanbeveling dat je je moet richten op de opvattingen van jonge mensen.
Je kunt daarbij het beste investeren in het beïnvloeden van talentvolle mensen die nog in opleiding zijn.
Het idee daarachter is dat ze open staan voor ideeën, en dat hun ideeën later hun beroepspraktijk bepalen, ook of zelfs vooral als ze als common sense worden ervaren.

Voor de vorige eeuw is dat proces van de inwerking van nieuwe ideeën door G.C. Peden in kaart gebracht op het gebied van de economische politiek in Groot Brittannië, in Keynes and His Critics: Treasury Responses to the Keynesian Revolution 1925-46. Hij beschrijft in dat boek hoe in pakweg de eerste helft van de eeuw de strijd op het Britse departement van financiën verloopt om al dan niet de opvattingen van Keynes over (macro)economie te gebruiken in de economische politiek van Groot Brittannië. Dat wordt mooi beschreven in een bespreking van de kantoor memo's en nota's van ambtenaren van het Britse departement van financiën. Daarbij gaat het om de natuurlijke weerstand tegen veranderingen van elke staande organisatie, maar ook over de moeite om mooie globale concepten te vertalen naar praktische toepassingen. Als het er om gaat de industrie te steunen, dan is bijvoorbeeld de vraag welke industrie precies? De goedlopende bedrijven of juist de bedrijven die het moeilijk hebben; en in welke sectoren precies wel of niet, etc. Debatten die op papier gestreden worden binnen een kleine kring personen met vaak dezelfde achtergrond en outlook (Eton, Oxford/Cambridge en rijk en blank en man). Zie boekbespreking Knights' Moves, Peter Clarke, London Review of Books, Vol. 27 No. 6 · 17 March 2005.

De politieke opvattingen over economische beleid in de Verenigde Staten wijken tijdens de presidentschappen van Roosevelt sterk af van die in Engeland in die tijd. Het primaat heeft in Amerika de federale overheid die met publieke werken de economie uit een depressie moet trekken. Dit staat bekend als de New Deal.

Na 1945 lijken die verschillen in opvatting op economische politiek verdwenen en ontstaat er een gedeelde common sense opvatting over de rol in de economie van de staat. Anders gezegd: na de Tweede Wereldoorlog hebben in de westerse landen de ideeën van Keynes breed ingang gevonden.

Al voor de tweede oorlog is er gefinancierd uit ondernemerskringen gericht campagne gevoerd tegen de Keynesiaanse beleidsopvattingen.

Een ideologische onderbouwing leverde daarbij het boek The road to Serfdom van Hayek. Het basisidee van Hayek was dat een verzorgingsstaat onherroepelijk zou leiden tot een dictatuur waarin de vrijheid van onderneming teniet gedaan zou worden.
Er is met dit boek als bijbel en met geld van (Amerikaanse) miljonairs later miljardairs een decennia lang lopend programma opgezet om neoliberale opvattingen over de economie tot common sense te maken.

"Thinking the Unthinkable: Think-Tanks and the Economic Counter-Revolution" Thinking The Unthinkable: Think-Tanks and the Economic Counter-Revolution, 1931–1983, Richard Cockett.Harper Collins, London, 1994., is een verhelderend boek van Richard Cockett over dit onderwerp:

"Using archival and oral sources to supplement the published record, it traces the activities of a number of intellectual pressure groups, or think-tanks, in proselytising for economic liberalism and thus preparing the ground for the rejection of the Keynesian consensus in the Thatcher era. Here is the story of how the Mont Pèlerin Society kept the Hayekian flame live; how the Institute of Economic Affairs – with a framed copy of the final paragraph of the General Theory hung as its motto in the front office – persisted in setting out the stall for free-market remedies; and how the Centre for Policy Studies, egged on by accomplices like the Adam Smith Institute, ultimately succeeded in hi-jacking the Conservative Party. It is a case-study in the way that ideas are dangerous, for good or evil."

De ironie wil dat in de Angelsaksische wereld de meest heftige pleiters tegen het Keynesiaanse economisch beleid in de periode na de oorlog, zelf eerder in hun leven een persoonlijke geschiedenis hadden die juist uitgesproken links was. Het waren in de term die Clarke gebruikt evangelisten van het neoliberalisme die voluit op het orgel gingen in het verkondigen van het nieuwe economische paradigma: het nieuwe marktdenken dat na een lobby van decennia in Amerika onder Reagan zijn beslag kreeg, en in Groot Brittannië onder Thatcher. Evangelisten die vaak teleurgestelde toortsdragers waren van het Keynesiaanse denken en doen, in de term van Clarke, zij waren belast met het light-that-failed syndroom. Wat daarvan ook zei: het ging om meer dan ideeën en idealen, het ging ook om meer dan de zoektocht naar zekerheden, maar ook om vaak fel beleden en beleefde emoties, om triomfalisme.De invloed van de rechtse denktanks is ook vandaag de dag nog groot, zowel in de USA als in Groot Britannie, waar het hier genoemde Institute of Economical Affairs met alumni als Liz Truss en Kwasi Kwarteng er in 2023 nog in slaagde om ruim 5000 persberichten in de Britse media geplaatst te krijgen.
Dat triomfalisme sluipt ook in Thinking the Unthinkable zelf, en het duurt dan ook tot de epiloog voordat de auteur met een plotselinge aanklacht tegen het Thatcherisme afsluit:

"As it was, economic liberalism as applied in the Eighties effectively wiped out a large part of Britain’s manufacturing industry and, at the end of a decade of economic experiment and dislocation, left as many people unemployed as there were in the Thirties."

Richard Cockett in Thinking The Unthinkable: Think-Tanks and the Economic Counter-Revolution, 1931–1983.

In de periode na Reagan en Thatcher werd ook onder regeringen in het Westen met een meer linkse signatuur de markt gezien als oplossing voor alles: bij de regeringen van Clinton en Blair  werd het marktdenken overgenomen als "common sense" op het terrein van het economische beleid van de overheid. Die marktwerking werd hooguit in zijn gevolgen financieel verzacht door meer "overdrachtsuitgaven" vanuit de overheid. Uitkeringen en subsidies aan de bevolking en reddingsacties vanuit de overheid als er op systeem niveau iets mis gaat. Verder bevordert de overheid de marktwerking van alles overal zo maximaal mogelijk.

Er ontstaat een mix van Keynesiaans en neoliberaal beleidsdenken.

Die mix wordt onder economen aangeduid als New Keynesiaans, maar die naam is misleidend omdat het in de kern de markt centraal stelt (de micro economie) en niet de macro economie. De gezondheid van de markt bevorderen en in stand houden door economisch beleid, dat is daarbij de primaire taak van de overheid (de macro-economie). Er is geen aandacht voor het typische Keynesiaanse idee van de "volledige werkgelegenheid": pas in een situatie van volledige werkgelegenheid kan de markt zijn effectiviteit bewijzen. Er is in de praktijk vooral een overheersende preoccupatie met het reduceren van overheidstekorten en -schulden.

In feite is deze synthese van Keynes en klassiek economisch denken in de jaren negentig een neoklassiek economie opvatting, waarin de markt leidend is. In 2021 bespreekt  Adam Tooze in de London review of Books het boek Arguing with Zombies: Economics, Politics and the Fight for a Better Future van Paul Krugman.Arguing with Zombies Economics, Politics, and the Fight for a Better Future, Paul Krugman, Norton, New York, 2020.Tooze gebruikt zijn boekbespreking om een analye te geven van van de teloorgang van deze neoklassieke synthese van Keynesiaans en neoliberale economische opvattingen:

"The basic idea of the MIT school of the neoclassical synthesis (...) was that Keynesian macroeconomics and neoclassical microeconomics were not contradictory but complementary. As Krugman put it, if you can get macro right then micro will follow.  ‘In the Samuelsonian synthesis, one must count on the government to ensure more or less full employment; only once that can be taken as given do the usual virtues of free markets come to the fore.’ It was a dichotomised view of the world, with two different modes of analysis enshrined in separate textbooks and separate career paths for micro- and macro-economists"

De specifieke invulling in de beleidspraktijk van deze beleidsmix is achteraf bezien verantwoordelijk voor grote ontsporingen van de economie. Het is vooral de econoom Krugman geweest die met zijn analyses van het economisch beleid in de Verenigde Staten vanaf de jaren negentig tot 2020 helder heeft gemaakt dat deze neoklassieke opvatting een inherent instabiele economie oplevert.

  1. De spanning tussen het micro en het macro niveau werd in de jaren negentig opgelost door technocratische algemene modellen te bouwen waarin de relatie tussen die twee werd vastgelegd.
    "(...) what resulted were the so-called Dynamic Stochastic General Equilibrium models. These finally achieved the longed-for synthesis of micro and macroeconomics. They were built on rational choice foundations with more or less imperfect markets (depending on the calibration of the model), labour market adjustment costs and so on. DSGE models were formally satisfying and well-suited to tracking normal economic conditions, but – as even their chief exponents had to admit – they had only limited capacity to describe, let alone predict, the violent financial shocks that struck the North Atlantic economy in 2008."
  2. Het macro-economisch beleid krijgt onder het bewind van Obama niet de ruimte om de crisis van 2008 echt op te lossen:
    "After a short burst of emergency Keynesianism, by 2010 deficits not unemployment were the problem. And any effort to push for better conditions was immediately countered with the insistence that it would induce ‘economic policy uncertainty’ and hold the economy back. It wasn’t unemployed Americans, Krugman raged, but imaginary ‘confidence fairies’ that were dictating policy."
  3. Het economisch beleid wordt van bezuinigingen vanwege de gestegen overheidsschulden vervolgens onder Trump direct en zonder scrupules omgezet en op hoge toeren gejaagd om de rijken rijker te maken:

    "In America in 2017 big business did not object to running the economy hot. There was no real threat of wage pressure: a flutter of strikes perhaps, but nothing serious. No chance of inflationary expectations becoming embedded in adjustments to the cost of living. No wage-price spiral. Everything to gain from tax cuts for corporations and the rich.(...) Trump opened a new era of voluntarism in economic policy. You really could do what you liked"
    Krugman was niet echt verrast, omdat hij al in 2007 concludeerde uit een analyse van 70 jaar politieke geschiedenis van de Verenigde Staten dat de openlijke push van de regering Bush naar ongelijkheid eerder de regel was dan een uitzondering:
    "It was the period of the ‘great compression’ in income inequality – from the New Deal to Johnson’s Great Society – that was exceptional. The American norm was massive inequality. Since the Reagan era the wealthy elite had gone on the offensive, drumming up voters with dog-whistle racial appeals, following the model of Nixon’s Southern Strategy. If there was a single factor that explained why the US did not have a comprehensive welfare state, it was racism. Welfare in America was code for race, and for black dependency in particular"
  4. Er zijn ondertussen technische discussies tussen economen over de houdbaarheid van veel hogere schuldenniveaus in een wereld van langdurige lage rentestanden, en de discussie over groeiende ongelijkheid wordt sterker.

  5. Maar dat soort technische discussies wordt in 2020 bruut stilgelegd wanneer COVID toeslaat:

    "In March 2020, as more than twenty million Americans lost their jobs in a matter of weeks, Congress united around a gigantic fiscal stimulus. At the Fed, the centrist Republican Jerome Powell embarked on a programme of intervention that dwarfed anything contemplated by Bernanke. And with a Democratic majority in Congress the impetus has carried through to 2021. The mantra on everyone’s lips is a blunt statement of Krugman’s position. Do not repeat the mistakes of the early Obama administration. Go large. If the Republicans have now decided to be fiscal conservatives, ignore them. There has been no opposition from big business. What the Chamber of Commerce did not like was the $15 minimum wage. Once that was dropped, it did not oppose the $1.9 trillion plan; it seems that business fears legislative intervention more than it does Kalecki- style pressure in the labour market."(...)
    "In 2020 America came through something close to an existential social and political crisis. That crisis is now understood by large parts of the Democratic Party not as an unforeseeable shock, but as enabled by the forty years of ‘responsibility’ (...): successive Democratic administrations failing to address inequality and handing the game to the utterly unscrupulous Republicans. With the pandemic still running through American society, and the midterms looming in 2022, the most irresponsible thing to do would be to risk electoral disaster of the sort the Democrats experienced in 2010. No one has made this case more consistently than Krugman"

Het lijkt er de afgelopen jaren op dat het navolgen van de neoliberale opvattingen over het primaat van de neoklassieke markt, in de regering Biden vervangen is door iets nieuws. Dat nieuwe wordt in het Amerikaanse congres aangeduid als het neo-populisme. Het is gebaseerd op de opvatting dat de markt niet geleverd heeft, de belofte van voorspoed voor allen van het neoliberale beleid is niet nagekomen.

"Both Democrats and Republicans have grown skeptical of free trade; on Tuesday, Biden announced increased tariffs on several Chinese-made goods, in response to Beijing’s subsidies. Democrats and a slice of Republicans have also come to support industrial policy, in which the government tries to address the market’s shortcomings. The infrastructure and semiconductor laws are examples. These policies feel more consistent with the presidencies of Dwight Eisenhower or Franklin Roosevelt than those of Ronald Reagan or Bill Clinton."

Het lijkt op intellectueel niveau op een gelopen wedstrijd, vgl. bijvoorbeel de de titel van het boek van Gary Gerstle "The Rise and Fall of the Neoliberal Order: America and the World in the Free Market Era" uit 2022.The Rise and Fall of the Neoliberal Order: America and the World in the Free Market Era, Gary Gerstle, Oxford University Press, Oxford, 2022. De bespreking van dat boek door Robert Kuttner met de titel 'Free Markets, Besieged Citizens', heeft als niets aan duidelijkheid te wensen ondertitel: Why did Democratic presidents embrace an economic credo that annihilated their own public philosophy and its appeal to the electorate?' Free Markets, Besieged Citizens, Robert Kuttner, New York Review of Books, July 21, 2022. Het lijkt zo een uitgemaakte zaak waar geen doekjes om worden gedaan. 

"Beginning with the presidency of Jimmy Carter, a succession of Democratic presidents joined Republicans in turning away from the New Deal model of regulated capitalism toward what has come to be known as neoliberalism. The neoliberal credo claims that markets work efficiently and that government attempts to constrain them via regulation and public spending invariably fail, backfire, or are corrupted by politics. As public policy, neoliberalism has relied on deregulation, privatization, weakened trade unions, less progressive taxation, and new trade rules to reduce the capacity of national governments to manage capitalism. These shifts have resulted in widening inequality, diminished economic security, and reduced confidence in the ability of government to aid its citizens. (...)
As late as the 1996 presidential election, counties that were at least 85 percent white and earned less than the national median income split about evenly between Democrat Bill Clinton and Republican Robert Dole. In the 2016 election, such counties went 658 for Donald Trump and two for Hillary Clinton."

De analyse van Gerstle luidt dat het allemaal pas echt uit de hand liep met Clinton die vooral om opportunistische redenen de move naar neoliberaal beleid doorzette: het leverde hem politiek succes op de korte termijn en veel campagne gelden en steun van het bedrijfsleven op. Obama maakte de zaak af na de bankencrisis van 2008, gesteund door hetzelfde neoliberale economische team dat Clinton om zich heen had verzameld, en gevangen in zijn eigen onervarenheid en het gebrek aan doortastenheid dat bij hem daar uit volgde.
Kuttner beschrijft dat er toch wel meer meespeelde zoals de "hyper-globalisatie" vanaf de jaren tachtig die zorgde voor een verzwakking van de natie-staat in het voordeel van een veel minder goed te controleren wereldmarkt, en verwijst voor een verdere analyse hiervan naar Globalists van Slobodian. (Globalists.The End of Empire and the Birth of Neoliberalism, Quinn Slobodian, Harvard University Press, 2020.)

Hij beschrijft de doortastenheid die Biden vervolgens wel aan de dag heeft gelegd, maar zelf is hij nog niet zo zeker over de uiteindelijke afloop:

"With the Biden presidency, we have seen a welcome turning away from neoliberal ideas more generally. His administration has sought to move back to something closer to the New Deal, with greater public investment, more regulation, progressive taxation, skepticism about free trade, and increased support for labor unions. But unlike FDR and LBJ, Biden does not have a working legislative majority. In a strong final chapter, Gerstle effectively describes why Biden turned left—both the failure of neoliberalism in practice and “the integration of a revived left into the Biden administration.” He also lists the multiple obstacles to Biden’s success: the climate calamity, racial divisions that the right deftly exploits, the lingering political power of liberated finance, the continuing appeal of Trumpism, and a gridlocked Congress. (...)

(...)Neoliberalism has indeed been discredited, as both theory and practice. (...)Yet because of the residual power of financial elites and their intellectual allies, the appeal of market fundamentalism is far from dead.
This political moment is not necessarily a turning point. It could be an inconclusive stalemate that will produce even more mass disaffection from democratic government and politics (and from the Democratic Party), along with more support for autocrats. As the Italian Marxist Antonio Gramsci wrote of an earlier period, “The crisis consists precisely in the fact that the old is dying and the new cannot be born; in this interregnum a great variety of morbid symptoms appear.”

Europa lijkt in die koerswending niet achter te kunnen blijven: overheden moeten opnieuw nadenken en handelen op onderwerpen als industriepolitiek. Zowel het eerste stuk van die conclusie is belangrijk: overheden moeten nadenken en handelen, als het tweede stuk onderwerpen als industriepolitiek.

Dat de neoliberale orde vooral als doel had om de New Deal terug te draaien, en dat dit project politiek maatschappelijk grote schade heeft opgeleverd, en intellectueel failliet is, heeft ook een impuls gegeven aan het herontwerp van sociale wetenschappen. Dat gaat via kritiek op de politieke bijziendheid van de klassieke sociologie en wordt gestimuleerd door nieuwe sociale bewegingen. Daarover meer in een volgend artikel.

Maar eerst voor de volledigheid de situatie in Nederland op het vlak van economen en economisch beleid.

2. Economische politiek in Nederland

In Nederland is er voor de oorlog in de jaren dertig nauwelijks discussie over de economische politiek van Colijn, en die politiek is om zo lang mogelijk vast te houden aan de gouden standaard waarbij de gulden een sterke munt is, omdat die aan een vaste waarde in goud is gekoppeld. Verder zal de regering niets doen en harde bezuinigingen doorvoeren (In het eerste deel van de boeken van De Jong over de Tweede wereldoorlog wordt de langjarige negatieve toestand van de economie en de armoede uit die tijd indringend beschreven.)

In het artikel 'Voorbij de controverse: het Nederlandse neoliberalisme als onderwerp van onderzoek' presenteren Oudenampsen en Mellink een historisch overzicht van de neoliberale lobbies vanaf 1934 toen Fentener van Vlissingen, mede‐oprichter van AkzoNobel en KLM, en F.H. en A.A. van Sandick van de Nederlandsche Handels Maatschappij gezamenlijk een lobbygroep van ‘anti-devaluïsten’ oprichtten. 'Voorbij de controverse: het Nederlandse neoliberalisme als onderwerp van onderzoek', Merijn Oudenampsen & Bram Mellink, Beleid en Maatschappij, 2019 (46).

Zij kenmerken het naoorlogse beleid in Nederland als een mix van neoliberale en corporatistische elementen, en als zodanig een uitzondering op het Keynsiaanse beleid dat elders in zwang was:

"Door de nadruk binnen dit model op aanbodbeleid vormde Nederland in die jaren een uitzondering op het naoorlogse keynesiaanse ‘compromis’ dat internationaal in zwang was (en uitging van loongroei die gelijk opging met productiviteitsgroei). Pas met de loonexplosie van 1963 zou het keynesianisme echt doorbreken in Nederland en werd de verzorgingsstaat uitgebouwd. Dit ‘keynesiaanse intermezzo’ zou echter van relatief korte duur zijn."

 Het intermezzo duurt tot de stagflatiecris in de jaren zeventig. {footnote]De stagflatiecriss was het moment waarop het keynsiaans model bij het oud vuil werd gezet, omdat het de stagflatie niet goed kon verklaren (het neoklassieke model overigens net zomin).
De verwachting van stagflatie is in Amerika in 2023 een populaire aanklacht tegen het keynesiaans beleid van Biden: die verwachting komt echter nog steeds niet uit. Krugman heeft hier een artikel aan gewijd en concludeert dat de supply shock en de media aandacht voor inflatie in de jaren zeventig tot stagflatie leidde.

"De politieke doorbraak van het neoliberalisme werd voorafgegaan door de academische doorbraak van nieuwe economische theorieën, in het bijzonder monetarisme, nieuw-klassieke economie, public choice en supply-side economics. In Nederland vonden deze theorieën al snel weerklank onder beleidseconomen, over het algemeen opgeleid en politiek gevormd ten tijde van het sobere, marktge‐ richte beleid van de jaren vijftig. In het bijzonder de ministeries van Financiën en Economische Zaken waren vroege bolwerken van principiële oppositie tegen key‐ nesiaans beleid. De topambtenaren op deze ministeries ontwikkelden zich al vroeg tot voortrekkers van een omslag richting een ‘aanbodbeleid’, dat als verzamelterm gold voor een marktgericht beleid dat expliciet geïnspireerd was op de bovengenoemde stromingen. Al ten tijde van het kabinet-Den Uyl (1973-1977) ontstond er een hoogoplopend conflict tussen Den Uyl en zijn topambtenaren over het begrotingsbeleid. Zoals de monetarist Anton Knoester later zou stellen, werd gedurende het kabinet-Den Uyl al een mentale omslag gemaakt naar het marktgerichte aanboddenken. ‘Aanbodeconomen’ bij de ministeries namen het initiatief en riepen in een reeks van rapporten en commissies op tot loonmatiging, marktwerking en inperking van de verzorgingsstaat.
De politieke doorbraak volgde pas later, met het eerste kabinet-Lubbers (1982-1986). Met zijn driesporenbeleid zette Lubbers een fundamentele koerswijziging in, richting een neoliberaal aanbodbeleid. Het vormde het startsein van een beleid van loonmatiging, flexibilisering, belastingverlaging, heroverweging, privatisering, deregulering en decentralisatie. De nieuwe koers was volgens de verantwoordelijke topambtenaren geïnspireerd op Reaganomics aan de ene kant en de eigen ervaringen uit de jaren vijftig met loonmatiging en marktgericht aanbodbeleid aan de andere. De man die door velen gezien werd als het brein achter de hervormingen is de econoom Frans Rutten, de machtige secretaris-generaal van Economische Zaken. Rutten publiceerde in 1987 een berucht nieuwjaarsartikel in economentijdschrift Economische Statistische Berichten. Hierin vatte hij de hervormingsagenda van de jaren tachtig samen onder de nogal depolitiserende noemer van ‘De Nieuwe Zakelijkheid’. De kern van deze agenda was het terugdringen van de overheid tot haar primaire taken: ‘De rijksoverheid dient zich te concentreren op primaire taken (zoals justitie, onderwijs, wegen, defensie) en dient de minder essentiële taken te beperken (allerlei subsidies en andere interventies in de markteconomie).’ Rutten presenteerde deze agenda als onderdeel van een maatschappijvisie op lange termijn, die hij baseerde op het werk van Milton Friedman." (Bronverwijzingen zijn uit dit citaat verwijderd om de leesbaarheid van de tekst te bevorderen)

Een keiharde economische agenda die tegelijk geen consensus zocht bij het "maatschappelijk middenveld". Dat veranderde enigszins eind jaren negentig onder de kabinetten Kok:

"Tot begin jaren negentig keerden aanbodeconomen en vooraanstaande politici zich nog tegen het poldermodel en laakten zij de ‘stroperigheid’ van het sociaal overleg (Becker, 2001; Hemerijck, 1998). Pas ten tijde van de paarse kabinetten, toen buitenlandse commentatoren lovend begonnen te schrijven over het Nederlandse model, werd het corporatisme omarmd als een logisch onderdeel van de nieuwe marktgerichte koers."

De auteurs noemen dit "neoliberalisme met flankerend sociaal beleid."
Bij de ontmanteling van de verzorgingsstaat die daar het gevolg van was waren het sociaal democratische bewindslieden die uiteindelijk de uitvoering voor hun rekening namen, en daar buiten Nederland lof voor kregen (Kok op bezoek bij Clinton werd voor de camera's door laatstgenoemde luid glimlachend geprezen met "this guy invented it first!") als voortrekkers van een zgn. Derde weg oplossing.
De lof van Clinton, was die van iemand die vanaf zijn positie hetzelfde ondernam als Kok, te weten pragmatisch handelen binnen een aangetroffen krachtenveld. Clinton werd geconfronteerd met een Republikeinse meerderheid in het Congres en maakte gemene zaak met hen "to end welfare as we know it" door het intrekken bijvoorbeeld van het programma Aid to Families with Dependent Children dat nog stamde uit de New Deal periode. Het werd vervangen door een gieriger een veel meer op straffen gericht alternatief met de naam Temporary Assistance to Needy Families. Denk voor Nederland aan de lotgevallen van de diverse toeslag wetten.Met "temporary" werd niet verwezen naar de tijdelijkheid van de noodzaak van bijstand, maar naar de maximale termijn waarop die bijstand per-burger beschikbaar was: maximaal 3 jaar en daarna verviel alle recht op hulp "levenslang". Een en ander werd in een feministisch kader geplaatst als "emancipatie bevorderend" en als preventie van aangeleerde hulpeloosheid. De veronderstelde grove misbruiken die er mede als aanleiding voor werden genoemd bleken later uit onderzoek niet terug te vinden zijn. ook hier dringt zich een vergelijking op met de Nederlandse toeslagenaffaire enkele decennia later. Op die manier werden grote overheidssubsidies min of meer afgedamd, en in vervolg daarop kreeg Clinton van de voorzitter van de Federal Reserve (de Amerikaande Centrale Bank functie) een aanbod voor een strategische deal: de Federal Reserve zou de rente laag omlaag brengen en houden, als Clinton het financieringstekort van de federale overheid omlaag zou brengen. Free Markets, Besieged Citizens, Robert Kuttner, New York Review of Books, July 21, 2022.
Clinton als begaafde pragmatische politicus deed wat hij goed kon: deals maken, dingen aanpakken en veranderen.  Het leverde hem de lof op van zijn tijdgenoten.

De neo-liberale vernieuwingen in Nederland leverden op langere termijn dan wel geen betere resultaten maar op het alledaagse politieke vlak werden ook zij eind jaren negentig als succesvol gezien. Privatisering en vermarkting leverden snel tactische voordelen op bij de rijksbegroting (visuele daling van het alom betreurde begrotingstekort) en praktische voordelen omdat de regering niet meer direct verantwoordelijk en aanspreekbaar is bij wachtlijsten, kostenstijgingen, en ronduit falen van naar de markt verplaatste diensten als onderwijs, gezondheidszorg, zorgverzekering, collectief vervoer, infrastructuur (dijken, wegen, bruggen, spoorlijnen, energievoorziening), woningbouw.

Het geciteerde artikel is uit 2019 en wil een ideeëngeschiedenis zijn van het Nederlands neoliberalisme. De auteurs (socioloog en historicus) presenteren ideeën als verwoordingen van een ideologisch begrip in het internationale en het Nederlandse debat.  Zijzelf schrijven over het neoliberalisme als een politieke stroming, "Het neoliberalisme in algemene zin is ten eerste af te bakenen via zijn verhouding ten opzichte van ideologische rivalen, in het bijzonder het klassiek-liberalisme en keynesiaanse planning."

De auteurs zien blijkbaar geen noemenswaardige veranderingen in de dominantie van het neoliberalisme als beleidsparadigma na de kabinetten Kok (dwz na 2002) noch enige vorm van maatschappelijk debat.
Daarmee kijken Oudenampsen en Mellink weg van de feitelijke onderbouwing van die stroming in academische economische theorievorming en in de politieke praktijk van economisch beleid.
In 2016 publiceert .. dus wellicht is er op de universiteiten wel enig debat gaande (geweest). Hoe dat ook zei daarvan is dan weinig doorgedrongen tot de media.

Wat Tooze in de hiervoor gepresenteerde analyse wel doet is de waarheidsaanspraken van het neoliberale economisch denken tegen het licht houden, en precies aangeven waar dat failliet is gebleken te zijn in de praktijk van de economie. Juist die koppeling geeft zicht op de beperkingen in de waarheden die het neoliberalisme uitvent en van de lessen die daar uit dat failliet zijn getrokken.

In de Europese Unie is het neoklassiek economisch beleid na 2010 leidend gebleven tot de COVID epidemie. Nederland is binnen de Unie een sterke voorstander geweest van dit beleid. Binnen Nederland is er (vrijwel) geen discussie geweest over mogelijke alternatieve beleidsopties. Eigenlijk tot de dag van vandaag niet. Vanaf het tweede kabinet Balkenende in 2003 tot heden is zuinigheid en een litanie van aangekondigd bezuinigen het continue actiepunt van de rijksoverheid.

Net voor de COVID epidemie werd alom opeens uitgesproken door politieke partijen van links tot rechts dat de markt niet had gebracht wat er van verwacht werd. De vertaling van die conclusie in nieuwe opvattingen over economisch beleid is uitgebleven. Vooruit: een eerste stapje is gezet op het vlak van het commercieel verhuren van (schaars gemaakte) woningen.
De beleidspraktijk waarbij rijksambenaren in commissie bijeen de plannen van politieke partijen doorreken op "financiële haalbaarheid" is ongebroken overeind gebleven. De preoccupaties met bezuinigen en zuinig zijn lijken dat ook. Colijn zou denkelijk trots zijn geweest op deze standvastigheid.

Op academisch niveau is er ondertussen wel het in 2016 verschenen  "The Invisible hand? How Market Economies have Emerged and Declined since ad 500". In 2018 verscheen een Nederlandse vertaling bij Prometheus getititeld "De onzichtbare hand. Hoe markteconomieën opkomen en ondergaan." Inmiddels toe aan een negende druk. De auteur is B. van Bavel, historicus en faculteitshoogleraar transities van economie en samenleving aan de Universiteit Utrecht. Een bijdrage aan de herijkte sociale wetenschappen die ook internationaal veel aandacht heeft gekregen.  De these van het boek is globaal dat alle "vrije markten" op termijn hun eigen ondergang over zich afroepen.

Hij baseert deze opvatting op een analyse van drie markten die hij uittest op een vierde markt, en daarbij passeren er wel enkele millennia. De eerste drie besproken markten zijn de markten in het vorge middeleeuse Irak (500 - 1100), in de Middeleeuwse stadstaten in centraal en noord Italie (1000 - 1500), en in de late middeleeuwen en de vroge moderne tijd In de lage Landen (1000 - 1800).

De ontwikkelde analyses worden uitgetest op markten in moderne staten, Engeland, de Verenigde Staten en eest Europa ( 1500 - 2000).

Een bespreking van het boek door een Amerikaanse denktank vat de clou kort samen:

Once market elites obtain a dominant position, the emphasis of public policy becomes the protection of capital. Avenues for novelty and openness are shut down. Van Bavel sees this process occurring globally in the growing power of international companies, the globalization of capital markets, and an openness toward foreign investment at the expense of equity for workers. He is persuaded that contemporary yield rates from investment already exceed rates of economic growth, which increases the burden of inequality. Taxes on wealth are declining, and, to take up the shortfall, taxes on consumption are increasing, a sign that once again the long-term alignment of capital and human welfare is diverging.

 Economische politiek als motor voor verschuivingen?

Noten