Skip to main content

Voorbij de moderne tijd? Common sense ideeën in de afgelopen 60 jaar

| Paul Kleingeld | Blog

Aanleiding

In Wat is normaal tegenwoordig? Common sense ideeën in de afgelopen 60 jaar vraag ik me af wat er de afgelopen periode van zestig jaar aan verschuivingen geweest zijn in wat "normaal" wordt gevonden in brede kringen van de bevolking, niet alleen in Nederland maar ook breder.

Na dit beeld van het wat, vervolg ik in een tweede artikel Economische politiek als motor voor verschuivingen met het hoe. Wat bepaalt de dynamiek: hoe komt het dat opvattingen verschuiven. Ik stel daarbij centraal de verschuivingen in opvattingen over economisch beleid. Hoe komt het dat die verschuiven?
Ik sluit dit tweede artikel af met een iets preciezere kijk op de Nederlandse dynamiek, in Nederland gebeurd alles 50 jaar later zei Heine al, en lijn daarmee lijken de laatste ontwikkelingen in het economisch denken in Nederland nergens geland te zijn voorzover ik weet.

In dit derde artikel beschrijf ik hoe het sociaal wetenschappelijk onderzoek van oude vanzelfsprekendheden is afgestapt in die periode. Het gaat dan over het herontwerp van wat sociale wetenschappen moeten doen en laten. Ook dat is grotendeels gaande buiten het Nederlandse, maar het biedt biedt wel uitzicht op een mogelijke nieuwe common sense ook in Nederland.

In een vierde artikel tenslotte aandacht voor de vraag waar je op kunt aansluiten als je invloed wilt uitoefenen op de common sense opvattingen over goede zorg in de sector zorg voor mensen met een verstandelijke beperking.

Voorbij de moderne tijd

De sociaal-maatschappelijke gevolgen van het economisch beleid gebaseerd op de neoliberale stroming, op de maatschappijvisie die ze uitdraagt, vallen vaak buiten beeld. Die gevolgen zijn door Thomas Piketty, Jospth Stigliz en anderen in de periode na de bankencrisis van 2008 overtuigend in beeld gebracht onder de noemer "toenemende sociale ongelijkheid".

Dergelijke analyses verbreden de analyse die bijvoorbeeld door Krugman is gemaakt van het intellectuele en morele failliet van van het neoliberale economisch model.Zoals besproken in Economische politiek als motor voor verschuivingen.

In een artikel met de titel 'Destination Unknown' bespreekt William Davies drie boeken die verslag doen van recent sociaal historisch onderzoek. 'Destination Unknown', William Davies, London Review of Books, Vol. 44 No. 11 · 9 June 2022.
De in dit artikel besproken boeken zijn:
The Return of Inequality: Social Change and the Weight of the Past, Mike Savage. Harvard, Mei 2021;
Colonialism and Modern Social Theory, Gurminder K. Bhambra and John Holmwood. Polity, July 2021;
A Brief History of Equality, Thomas Piketty. Harvard, April 2022.

Ze zijn geschreven door onderzoekers die allemaal afstand nemen van het standaard kader dat van de 'voortschrijdende moderniteit'. Dat tijdperk lijkt voorbij te zijn en de sociologie moet zich heroriënteren. Op zoek naar een nieuw en beter passend paradigma.

Het eerste dat daarbij sneuvelt is de opvatting dat mensen zichzelf vol zelfvertrouwen omschrijven als "modern", als levend in de "moderne tijd". Aan die opvatting was ook de vooruitgangsgedachte gekoppeld, waarin mensen het vertrouwen hadden van altijd stijgende welvaart die er voor zou zorgen dat hun kinderen het later beter zouden hebben als zijzelf vandaag de dag. 

"Modern society existed in a condition of constant flux, between a past that was now defunct, and a future fraught with uncertainty yet full of possibility. The ‘premodern’ or ‘traditional’ was over, and therefore of little concern. Fatefully, as Gurminder Bhambra and John Holmwood show, this was also the way many non-European peoples were seen: as relics to be overhauled or replaced."

Die periode heeft achteraf zo'n honderd jaar geduurd:

"The period of human history when European people could confidently characterise themselves as ‘modern’ lasted barely a hundred years, from the upheavals of the 1870s to those of the 1970s. This was the era in which the bureaucratic nation-state appeared to have been secured as the building block of geopolitical power, and the welfare state became essential to the pursuit of social justice. Liberal democracy was to be realised via the steady expansion of suffrage and legally protected human rights. Experts in both the natural and social sciences (newly divided into separate disciplines) would bend their knowledge to the development of richer, healthier, happier societies. Industry would drive a steady expansion in productive possibilities. Artists, having lost their function of depicting the world, or of celebrating political or religious authority, were free to invent alternative forms of expression."

Davies geeft aan dat in het begin van deze periode met Marx, Weber en Durkheim de klassieke sociologie ontstaat, zoals hij dat noemt "de discipline die zich het meest heeft bezig gehouden met 'moderniteit'".

Dat kwam, in de woorden nog steeds van Davies, tot een hoogtepunt in de periode na de oorlog, een tijd waarin de verzorgingsstaat werd uitgebreid en er een moderne planning van economie en stedenbouw van de grond kwam, en een bewuste "modernisering" van de derde wereld economieën door net onafhankelijke geworden regeringen op gang kwam.

"Sociology had much to offer governments that were committed to alleviating poverty and maintaining social cohesion, and that didn’t want to rely only on traditional (patrimonial, religious or otherwise irrational) solutions to social ills. (...)

What happened to this project? The multiple crises that occurred in the wake of 1968 – economic, political and cultural – have been examined time and again. They include, inter alia, the inability of governments to deliver prosperity for all in the face of slowing productivity growth; the fear that welfare states were generating as many problems as they solved; the emergence of a political generation that prioritised cultural differences over collective needs; the perceived decline of urban community, rooted in the hubris of planners and modern architecture; the steady offshoring of manufacturing industries; and the feeling that experts – especially in such fields as psychiatry – had become flushed with power. The neoliberalism of Thatcher and Reagan may not have had answers to these problems, but it was at least willing to name them in ways that facilitated its political hegemony.

Sociologists responded in various ways. (...)"

Er waren er die nog harder hun best deden om de sociologie als uitlegger en gids voor moderne samenlevingen overeind te houden (Anthony Giddens, de huis socioloog van de kabinetten Blair in Groot Brittannië). Er waren er die bestaande instituties en de rol van experts kritisch tegen het licht hielden, in een soort van postmoderne sociologie (Bruno Latour met de actor-netwerk theorie over de rol van wetenschap bij kennis, Michel Foucault over gevangenissen en over seksualiteit bijvoorbeeld.)

Maar, vraagt Davies, zijn we nog steeds en nu al zo lang vooral "postmodern" in de slagschaduw van de bankencrisis van 2008, van de versnelde klimaatveranderingen, van de pandemie in de afgelopen jaren?

Is die periodisering van premodern, modern en postmodern nog langer nodig of relevant?

En het antwoord is, zeker in de context van de bankencrisis en de loop daarvan, de versnellende klimaatcrisis en de Covid pandemie, nee.

Hij merkt op dat de maatschappelijke rol die de sociologie en sociologen ambieerden is overgenomen door een discipline die niet zo verbonden is met het begrip "moderne samenleving": de historici:

"History and historians now frequently perform the role to which sociology and sociologists once aspired: to narrate and contextualise the conflicts of the present."

Historici zien daarbij "sociale ongelijkheid" als nieuw paradigma.

In "The Return of Inequality: Social Change and the Weight of the Past" dateert Savage de start ervan in 2011 toen de "1 procent" door Joseph Stiglitz en daarna Piketty en diens collega Emmanuel Saez, publiekelijk geïdentificeerd werden als de bron van Amerika's sociale en economische problemen.

"Where sociologists had spent much of the 20th century trying to understand poverty and shifting class stratifications across the spectrum, Piketty focused on a small group of super-rich individuals, and posed a deceptively simple empirical question: where had they got all their money from? That so much of it turned out to be ‘unearned’ (either inherited or extracted from property as rent) undermines the modernist conceit that capitalism untethers us from the past. There are at least two reasons for this. First, the fact that wealth begets more wealth forces us to look backwards in search of its origins, in a long chain of succession between past and present. Viewed this way, modern wealth is no longer independent of old wealth – including whatever violent, colonial and extractive practices might have been its original source. (...) Second, Piketty’s tracking of the economic share taken by the ‘1 per cent’ reveals a worrying historical trend: in countries including Britain and the United States, inequality is rapidly returning to levels last seen around the time of the First World War. Savage reproduces Piketty’s graph representing top income shares in the US over the course of the 20th century as a ‘U-shaped’ curve. In most Western economies, inequality (in both income and wealth) fell between 1914 and 1945, was relatively flat for thirty years, then began climbing again in the late 1970s. There are many reasons for this, in particular wars and fluctuating top marginal tax rates, but what Savage first wants to point out is how much the U-shaped curve messes with our sense of progress and modernity. What are we to make of the fact that, in some respects, we are witnessing the revival of an Edwardian economy? The establishment of postwar sociology occurred at a time when societies could still reassure themselves that they were on a journey from the old to the new. ‘The deep challenge of Piketty’s work,’ Savage argues, ‘is that it urges us to examine whether the 21st century is now receding from this vision of modernity, and we are instead marked by a cyclical process of return as the weight of the past increases.’ "

Tegen die achtergrond, vindt Savage, moeten de sociale wetenschappen anders tegen het verloop van tijd en ruimte aankijken:

  • van de begrenzing tot de moderne tijd naar een tijdsduur die veel langer terug kijkt naar een historische lange termijn van eeuwen;
  • van de natie-staat naar transnationale stromen van kapitaal en netwerken van machthebbers en naar (keizer)rijken eerder dan naar afzonderlijke landen;
  • van het genereren van nieuwe empirische feiten via kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar de "big data" wetenschap gebruikmakend van data die routinematig worden en werden bijgehouden en die nu digitaal ontsloten zijn en beschikbaar koen voor onderzoek, in plaats van data die gegenereerd worden door onderzoekers via eigen vragenlijsten, testen en metingen.

De "moderne" nadruk op onvoorspelbaarheden, op plotse evenementen en noodtoestanden moet plaats maken voor een ander meer historisch kader. In dat kader staat niet het nieuwe en onverwachte centraal maar eerder het tegendeel daarvan:

"What’s also required is a downgrading of such categories as ‘risk’, ‘uncertainty’ and ‘crisis’, which carry with them the modernist sense of history as a runaway train, cut loose from its origins, destination unknown. From that perspective, disasters arrive at random; they can be insured against to some degree, but their occurrence is neither guaranteed nor eliminable. For those whose job it is to keep us safe from financial meltdowns, ecological collapse and public health emergencies, this is a convenient story. But what if we are, in Savage’s words, ‘driven by the predictability of long-term processes, many of which [have] been repressed or ignored in the giddy search for novelty’? After all, such developments as climate breakdown or the fiscal effects of ageing populations unfold pretty much according to schedule, perhaps even with a terrifying sense of inevitability and irreversibility. To accept the predictability of the long-term future would require that sociologists master a different conceptual framework, focused on legacies, inheritances and responsibilities."

Neoliberale privatisering en vermarkting

Begin 2024 is  "The Price is wrong: Why Capitalism Won't Save the Planet" gepubliceerd. In dit boek wordt uitgebreid in kaart gebracht waarom de energiemarkt er niet in zal slagen om een koolstofvrije energieproductie te realiseren. Het is geschreven door Brett Christophers, en is de laatste in een triologie, na "Rentier Capitalism" (2020), te vertalen als rentenierskapitalisme,  en "Our Lives in Their Portfolio" (2023) over asset managers, zie ook Asset manager capitalism.

Davies bespreekt het boek in 'Antimarket: Capitalism Decarbonised' en start zijn bespreking met uit te leggen dat het begrip vrije markt en kapitalisme op gespannen voet staan. Hij doet dat aan de hand van het concept van de lange duur van Braudel: Braudel en de longue duree:
"Braudel maakte onderscheid tussen de korte, middellange en lange termijn. De korte termijn, courte durée of le temps évènementiel, betreft de evenementen of gebeurtenissen van veelal politieke aard. De middellange termijn is de 'sociaal-economische tijd', moyenne durée of le temps conjoncturel, of de 'langzaam bewegende geschiedenis'. De lange termijn noemde hij de 'geografische tijd' of 'structurele tijd', le temps structurel, de bestendigheid" (Wiki)

Het anti-markt karakter van het kapitalisme is uitgewerkt in Civilisation matérielle, économie et capitalisme, xve et xviiie siècles
vol. 1: Les structures du quotidien (1967) ISBN2-253-06455-6
vol. 2: Les jeux de l'échange (1979) ISBN2-253-06456-4
Vol. 3: Le temps du monde (1979) ISBN2-253-06457-2

Er is een integrale engelse vertaling: Civilization and Capitalism, 15th–18th Century, 3 vols. (1979, translated by Siân Reynolds)
vol. 1: The Structures of Everyday Life ISBN0-06-014845-4
vol. 2: The Wheels of Commerce ISBN0-06-015091-2
vol. 3: The Perspective of the World ISBN0-06-015317-2

De aandacht voor het werk van Braudel heeft op z'n beurt weer geleid tot een herwaardering van het werk van Polanyi.
"The economic historian Karl Polanyi was highly critical of the idea of the market-based society in his book The Great Transformation, stating that any attempt at its creation would undermine human society and the common good: "Ultimately...the control of the economic system by the market is of overwhelming consequence to the whole organization of society; it means no less than the running of society as an adjunct to the market. Instead of economy being embedded in social relations, social relations are embedded in the economic system."(Wiki)
Polanyi's boek dat is gepubliceerd in 1944 heeft binnen de Verenigde Staten weinig impact gehad, dat wordt wel toegeschreven aan het feit dat hij in Groot Brittannie woonde en publiceerde. Die aandacht kwam pas geleidelijk en startte in de periode waarin Braudel zijn boeken publiceerde over de "longue duree" in de economie.

"The words ‘market’ and ‘capitalism’ are frequently used as if they were synonymous. Especially where someone is defending the ‘free market’, it is generally understood that they are also making an argument for ‘capitalism’. Yet the two terms can also denote very different sets of institutions and logics. According to the taxonomy developed by the economic historian Fernand Braudel, they may even be opposed to each other.
In Braudel’s analogy, long phases of economic history are layered one on top of another like the storeys of a house. At the bottom is ‘material life’, an opaque world of basic consumption, production and reproduction. Above this sits ‘economic life’, the world of markets, in which people encounter one another as equals in relations of exchange, but also as potential competitors. Markets are characterised by transparency: prices are public, and all relevant activity is visible to everyone. And because of competition, profits are minimal, little more than a ‘wage’ for the seller. Sitting on top of ‘economic life’ is ‘capitalism’. This, as Braudel sees it, is the zone of the ‘antimarket’: a world of opacity, monopoly, concentration of power and wealth, and the kinds of exceptional profit that can be achieved only by escaping the norms of ‘economic life’. Market traders engage with one another at a designated time and place, abiding by shared rules (think of a town square on market day); capitalists exploit their unrivalled control over time and space in order to impose their rules on everyone else (think of Wall Street). Buyers and sellers on eBay are participating in a market; eBay Inc. is participating in capitalism. Capitalism, in Braudel’s words, is ‘where the great predators roam and the law of the jungle operates’.
On this account, ‘economic life’ was already established in early modern societies, but ‘capitalism’ triumphed late, becoming fully dominant only in the 19th century, once it had conscripted the state as its ally."

Bij de vernieuwing van energieproductie is de rol van de overheid (klein en behulpzaam bij het werk van de ondernemers) gefocust op iets dat helemaal niet bestaat namelijk een "vrije energiemarkt". De veelgeprezen kostendaling van hernieuwbare energiebronnen is aleen-maar nadelig voor de monopolistische bedrijven in de fossiele brandstoffen sector: lage prijzen tasten de winstmarge aan, en dat schrikt alleen maar af. In de woorden van Davies:

"If coal, gas and oil were now [after 2015] the less price-competitive option, the laws of supply and demand would suggest that they would soon be left for dead. But none of this has happened. Why?
In a word, profitability. As Wael Sawan, the CEO of Shell, put it only last year, ‘Our shareholders deserve to see us going after strong returns. If we cannot achieve the double-digit returns in a business, we need to question very hard whether we should continue in that business. Absolutely we want to go for lower and lower and lower carbon, but it has to be profitable.’ Companies such as Shell expect to make at least 15 per cent returns on their investments in fossil fuels, but only 5-8 per cent returns on their investments in renewables. The appeal of fossil fuels, from the vantage point of the ‘antimarket’, is that they continue to offer the kinds of monopoly rent that the far more competitive, more marketised industry of renewables does not. This, as Christophers sees it, is the awkward reality that the paradigm of market economics has hidden from view." (...) "What investors crave is price stability, or predictability at least. Risk is one thing, but fundamental uncertainty is another. Industries characterised by a high degree of concentration, longstanding monopoly power and government support are far easier to incorporate into financial models, because there are fewer unknowns. Judged in terms of decarbonisation, the most successful policies reviewed in The Price Is Wrong are not those which reduce the price of electricity, which would be in the interest of consumers, but those which stabilise it for the benefit of investors."

Het zijn de financiële markten die bepalen of investeerders instappen op de energietransitie, de zgn. energiemarkt zelf zal die transitie niet voortstuwen: nu niet en nooit niet.

De drie boeken van Christophers onderzoeken alledrie hoe het maken van winst werkt  in de neoliberale periode na de jaren tachtig, en hoe de termen uitwerken waaronder privatisering en vermarkting zijn uitgevoerd door overheden.

"What links these books is an effort to understand profit in the wake of Thatcher and Reagan, and to challenge the terms on which privatisation and marketisation have been sold. The mechanics of the electricity sector have some things in common with other cases that Christophers has picked through in recent years, including housing, public service outsourcing, care homes, land and infrastructure.
In all these cases, the goods on which society depends have been privatised in the name of encouraging market competition, but with results that look nothing at all like a ‘free’ market, and with predictable beneficiaries. These goods haven’t just been privatised, but ‘assetised’, in the sense that they have been packaged up, quantified and managed in ways that suit the calculations and interests of financiers. (The difference in the case of renewable energy is how unusually treacherous the assetisation project has been, to the point where it has often proved impossible to get the necessary turbines and solar panels built in the first place.) The financial sector deals in the language of risk, but it seeks out situations in which profitability is effectively guaranteed, a certain level of return baked in. Sectors with minimal competition or which the state cannot abandon altogether fit the bill perfectly. The derogatory term for this is ‘rent-seeking’, which is supposed to be an unusual and illegitimate mode of profit, but the disquieting implication of Christophers’s recent work is that this is simply how capitalism – at least in its current guise – likes to work.
The effects of this economic settlement are all around us, in the spiralling wealth of financial elites, the dilapidated public realm, unaffordable housing and continued investment in technologies – such as coal-powered generators – that harm us. Attributing all of this to ‘the market’, as if nobody designed it and there are no centres of power within it, prolongs the failure to understand it. Capitalism, unlike markets, has command centres. Capitalism, unlike markets, shrouds itself in complexity. On the other hand, the implication of The Price Is Wrong is that, contrary to its own subtitle, some version of state capitalism could save the planet, and indeed might be our best hope. But too many policymakers still have a mental block when it comes to abandoning the liberal ideal, in which the market gets us there without having to plan anything."

Het het rentenierskapitalisme slaagt er in vrijwel alle gebieden te koloniseren waar eerder nutsfuncties werden gerealiseerd door organisaties die niet op winst gericht waren maar op het effectief realiseren van nuttige zaken waar individuele huishoudens niet voldoende in konden investeren om die op individueel niveau te realiseren.

Gerichte verslaving om maximale winsten te realiseren: de social media

De stijging van angstniveaus in de populatie wordt gekoppeld aan het massaal gebruik van de zgn. socal media. Het willen maximaliseren van winst is hiervoor de directe oorzaak. Om dat doel te bereiken is zo veel mogelijk consumptie van elk product nodig.

Hoeveelheid consumptie van het product social media komt overeen met het aantal uren dat dagelijks met de app op het beeldscherm wordt doorgebracht. Het doel is om die uren te maximaliseren. Er is een vrij uitgebreide literatuur over de manieren waarop dat doel wordt nagestreeft.
Allereerst worden standaard op persoonsniveau allerlei kenmerken verzamelt van de persoon die kijkt. Op basis van die verzamelde gegevens worden pagina's geselecteerd die worden aangeboden. Samengevat gaat het er bij die aangeboden pagina's om dat die zoveel mogelijk emotie te genereren, omdat dat de schermtijd verveelvoudigd. De meest geschikte emoties hierbij zijn verontwaardiging, haat en afgunst.
Hoe meer schermtijd hoe meer advertenties op die pagina's kunnen worden verkocht aan de "echte" klanten van de social media: de bedrijven en organisaties die betalen voor het plaatsen van die reclames.

Schermtijd heeft alleen belang voor de social media aanbieder omdat er dan meer door derden betaalde reclameboodschappen in beeld kunnen worden gebracht.  Via social media kan heel "gerichte" reclame in beeld worden gebracht. De grote hoeveelheid persoonskenmerken die social media verzamelen betaald zich daarbij uit: die gegevens maken het mogelijk wereldwijd om kleine doelgroepen te selecteren en te bedienen met speciaal op hen gerichte reclameboodschappen, en ze op die manier gericht te beïnvloeden in hun gedrag of in hun opvattingen en voorkeuren.

De toonaangevende social media bedrijven maken hiermee jaarlijks miljarden winst. Het product is dan niet de social media berichten die ze gratis aanbieden. In de ICT wereld wordt hierover wel gezegd: "als je een gratis product afneemt, dan betekent dat, dat jij het product bent". Daarmee wordt bedoeld dat je als gratis gebruiker allerlei data over jezelf weggeeft aan de aanbieder van de door jou bezochte social media; daar hoef je niets voor te doen, dat gebeurd vanzelf, en via de leveringsvoorwaarden waar je mee akkoord gaat als je een account aanmaakt bij zo'n sociaal medium heb je daar ook al van gebinaf aan toestemming voor gegeven... Die data zijn (veel) geld waard en worden door het social medium bedrijf aan derden verkocht. De consument van de social media dient dan wel liefst uren elke dag via het social medium "bereikbaar" te zijn: vandaar het grote belang van het aanbieden van "verslavende" inhoud, zodat bezoek aan de site niet eenmalig blijft maar steeds opnieuw plaatsvindt.

De innovaties vanuit de social media hebben steeds met dit als doel plaatsgevonden. Daarmee is de techniek verder ontwikkeld die het mogelijk maakt snel en effectief grote groepen te bereiken. Die techniek is ondertussen zonder veel kosten ook voor derden beschikbaar. Hiermee is er een verregaande verandering gekomen in de manier waarop communicatie plaatsvindt: ook communicatie tussen individuen en binnen groepen. Met de technieken die zo breed beschikbaar zijn is het mogelijk om nepnieuws in bredere kringen te verspreiden.  Dat wordt gezien als belangrijk instrument bij het organiseren van flits demonstraties die een gewelddadig karakter hebben, zoals de rellen in Groot Brittannie begin augustus 2024.

"In our instant information environment, informed by algorithms that send the most shocking, outrageous or emotional comments viral, social media is designed to do the exact opposite of bringing unity: it’s a polarisation engine. (...) This “alternative information ecosystem” – which includes Telegram, Bitchute, Parler and Gab – flows often invisibly beneath the mainstream media or even social media landscape. It has proved to be a breeding ground for far-right, conspiracy and extremist ideologies that this week collided and mobilised people on to the streets."

Er is studie gedaan naar de praktische onderdelen van zo'n alternatief informatie ecosysteem: de rol van extremistische "influencers" , het gebruik vaste hashtags (dog whistles) die gekoppeld worden aan actuele berichten en boodschappen, die vervolgens worden opgetuigd en "verrijkt" met op (zeer) korte termijn door vrijwilligers via AI aangemaakte afbeelden en audio, die via bots in een breed ecosysteem van Whatsapp en andere groepen en blogs en vlogs worden uitgezet, en ook weer op zeer korte termijn door een grote groep mensen worden bekeken. (In dit artikel uit de Guardian wordt beschreven hoe dat werkt: 'How TikTok bots and AI have powered a resurgence in UK far-right violence'.)

Een meer diepgaande analyse naar "the state of hate" op Tiktok is te lezen in "Hatescape: An In-Depth Analysis of Extremism and Hate Speech on TikTok", door Ciarán O’Connor. Gebruik de link: je krijgt dan een pdf van een mooi gemaakt rapport met heldere beelden en voorbeelden van hoe haat op tiktok wordt aangewakkerd. Hier wordt onder andere ingegaan op de manieren waarmee haatverspreiders gebruik maken van de algoritmes van Tiktok zelf die zijn gemaakt om om Tiktok berichten automatisch onder de aandacht van mensen te brengen die die inhoud leuk en de moeite waard vinden.

Er is ook gekeken naar waarom mensen zich aansluiten bij groepen en in die groepscontext extreem en zelf-opofferende gedrag aan de dag leggen. In het artikel 'Dying for the group: Towards a general theory of extreme self-sacrifice' presenteert Harvey Whitehouse een overkoepelende theorie over dit verschijnsel, gebaseerd op een aantal decennia onderzoek bij populaties als stammen in Papoea Nieuw Guinea, Libische opstandelingen, Moslim fundamentalisten en Braziliaanse voetbal hooligans. Het idee is dat extreme zelfopoffering gemotiveerd wordt door "identiteits fusie", een diepgeworteld gevoel van eenheid met de groep als gevolg van intense collectieve ervaringen (bijvoorbeeld pijnlijke rituelen of de verschrikkingen van frontliniegevechten) of uit de perceptie van een gedeelde "essentie" [biologisch of cultureel]. In oude foeragerende samenlevingen zou fusie strijdlustige groepen in staat hebben gesteld om verenigd te blijven ondanks sterke verleidingen om te verspreiden en te vluchten. Het samensmeltingsmechanisme is vaak gebruikt in culturele rituelen, niet alleen door inheemse samenlevingen, maar ook in gespecialiseerde cellen in legers, sektes en terroristische organisaties. Wanneer dat gecombineerd wordt met de perceptie van een dreiging van buiten dan kan dit mensen motiveren om externe zelf-opofferende acties te ondernemen. "These studies suggest that extreme self-sacrifice is motivated by 'identity fusion', a visceral sense of oneness with the group resulting from intense collective experiences (e.g. painful rituals or the horrors of frontline combat) or from perceptions of shared biology. In ancient foraging societies, fusion would have enabled warlike bands to stand united despite strong temptations to scatter and flee. The fusion mechanism has often been exploited in cultural rituals, not only by tribal societies but also in specialized cells embedded in armies, cults, and terrorist organizations. With the rise of social complexity and the spread of states and empires, fusion has also been extended to much larger groups, including doctrinal religions, ethnicities, and ideological movements."  Dying for the group: Towards a general theory of extreme self-sacrifice, Harvey Whitehouse, Behavioral & Brain Sciences, Cambridge, February 2018. (In pdf verkrijgbaar via Google Scholar. ) 

In minder extreme vormen kan hetzelfde mechanisme tot sociale protestacties leiden bij bevolkingsgroepen die zich bedreigd weten door kwade daden van personen of omstandigheden buiten de eigen kring. Denk aan antivaxxers, boze boeren, milieuactivisten, covid-ontkenners etc.

De dreiging, het besef van het risico op verlies, is daarbij veel krachtiger dan het omgekeerde de belofte, de mogelijkheid van een toekomstige winst. In de psychologie is dit verschijnsel bekend als verliesaversie, een algemeen menselijke eigenschap waar onder meer ruim gebruik van gemaakt wordt bij het "verslavend" maken van berichten op social media. "Verliesaversie is de neiging om liever een verlies te vermijden dan iets gelijkaardig in de plaats te winnen. Het is de natuurlijke afkeer van verlies.
Zo zal iemand die plots 100 euro kwijt is meer voldoening verliezen dan iemand aan voldoening zal winnen die 100 euro vindt. Personen die dreigen iets te verliezen, kunnen irrationele risico's nemen om het potentieel verlies tegen te gaan. Zoals mensen die op de sporen springen omdat er wat wisselgeld van het perron viel of een man die het leven verliest, omdat zijn gsm in een rioolput viel en hij erachteraan ging.' "(Wikipedia nl)

Mogelijke alternatieven voor de social media?

Had het internet, waar de sociale media een onderdeel van uitmaken, vroeger niet eigenlijk een heel andere cultuur, en wat is daar aan misgegaan? Het antwoord op die vraag hangt er vanaf wanneer je die geschiedenis laat beginnen.

Er zijn veel boeken verschenen die de standaard internet geschiedenis vertellen. Die begint dan met het het DARPA Net, een netwerk tussen 4 mainframe computers die op 4 Amerikaanse universiteiten stonden, verbonden door een telefoonverbinding en uitgerust met "interface message processors" die als taak hadden om de informatie over het netwerk op het juiste adres af te leveren. Een experiment betaald door de onderzoeksafdeling van het departement van defensie van Amerika. Het is dan 1969.

De volgende stap is dan de uitvinding van het World Wide Web door Tim Berners-Lee in 1989. Het gemak van online publiceren van teksten en media via dat WWW verandert dan het internet van een netwerk voor uitwisseling van data en teksten tussen mensen die op de universiteiten werkzaam zijn in de dominante media en communicatie infrastructuur van onze tijd.

In die standaard geschiedenis wordt veel buiten beeld gehouden, het lijkt alsof er tussen 1969 en 1989 niks gebeurde dat het noemen waard is, en dat is niet zo.

Er is in reactie op die tekorten ook het nodige aan historische overzichten gepubliceerd die duidelijk maken dat de huidige digitale wereld voorlopers had uit de decennia voor 1989. Het analyseren van de geschiedenis van die voorlopers kan inzichten opleveren die nuttig zijn bij hedendaagse debatten over de ontwikkeling van het internet en het ecosysteem daar omheen. Het gaat dan over Minitel, de Franse voorloper van internet uit de jaren 80, de BBS forums (Bulletin Board Systems) die als alternatieve wereldwijde discussiegroepen waar allerlei "niche" onderwerpen aan de orde kwamen voor geeks, andere mensen uit subculturen en activisten. De BBS-en waren bijvoorbeeld belangrijk om in de beginperiode van Hiv contacten te leggen tussen mensen met AIDS en de mensen die voor hen zorgden: om elkaar te helpen bij onderlinge steun met praktische informatie, zowel lokaal als wereldwijd.
Voor de "explosie" van het WWW, van het huidige internet met uitwassen als hierboven beschreven waren er dus alternatieven met een heel eigen cultuur en andere praktijken van doen.
In een bespreking van een aantal recent verschenen boeken hierover, schrijft Ethan Zuckerman:

"Were we to learn the lessons of BBSes, we might demand ownership of and control over our online communities, rather than allowing them to be taken over by companies that see users as products to be marketed to their real customers, the advertisers. (...) Soon, four of the most popular Internet community platforms— Facebook, Instagram, WhatsApp, and Twitter—will be controlled by two billionaires. Mark Zuckerberg has an unusual degree of power over the companies owned by Facebook/Meta, because of his status as CEO and as the holder of “founders shares,” which give him an effective veto over the rest of his board of directors. Elon Musk has made a successful bid to purchase Twitter and take it off the stock market, removing what little transparency and safeguards come from its being a public company. Neither man—two of the richest in the world—has reason or inclination to listen too closely to the concerns of his community members.
At such a moment, it’s worth considering other platforms that would be more democratic and inclusive, where users are asked to help govern and moderate."

Zuckerman noemt recente opgekomen decentrale sociale netwerken als Mastodon als voorbeeld van zo'n aanpak. Hij merkt wel op dat dat geen oplossing is voor het verschijnsel van haatgroepen op internet, die maken gewoon hun eigen sociaal netwerk om daar hun opvattingen rond te laten gaan, en noemt eigen onderzoek naar de termen waaronder zelfbestuur in zo'n netwerk kan werken:

"The goal with distributed social networks is not to ban offensive speech, which would be constitutionally difficult to do, but to keep it from blending into the mainstream, so that people are not falling into “rabbit holes” during normal use of the platform. People would have to choose to engage with an extremist network, rather than have extremism creep up on them.
With decentralized social networks, users, not the companies running the platforms, decide what sorts of speech are allowed. Membership in one might involve regular shifts as a content moderator, much like jury service. Participants who are especially passionate about online governance could campaign to serve in legislatures that would debate terms of service and the enforcement of them. Experiments in my lab at UMass Amherst, along with projects at Cornell, the University of Washington, and CU Boulder, seek to test whether such communities could sustain self-government, and whether participation in this form of online governance could have positive impacts on broader, “real world” civic participation.
It may be hard to imagine a future in which Facebook is undone by a return to independent community management by hobbyists. But our ability to imagine alternatives is directly related to the histories we tell. If the history of social media is that of an academic network given vitality and life by the brilliance of Silicon Valley venture capitalists, we can never conceive of a people’s network. If our history runs instead through the bulletin-board systems, we cannot help but envision futures that include communities created for community’s sake."

De focus van Zuckerman is op de social media, en hij noemt nergens vergelijkbare issues op het brede terrein van software ontwikkeling. Dat is jammer omdat in die wereld vergelijkbare problemen tot andere oplossingen heeft geleidt, in de vorm van zgn. open-source software.

In de software wereld is er een fundamenteel onderscheid tussen "closed" en "open source" software. Denk bij closed software aan Microsoft en Apple als bedrijven die uitsluitend closed software uitbrengen. Software die eigendom is van het bedrijf, en waarbij de programmacode ook compleet versleuteld is, om te voorkomen dat iemand anders dan de producent toegang heeft tot die code. Aangezien de code buiten-beeld is gezet is het voor derden vrijwel niet mogelijk om de technische kwaliteit van die code te beoordelen.

Dat is bij open-source software precies andersom: de programma code is vrij toegankelijk voor iedereen die voldoende weet hoe je daar naar kunt kijken, de software is gratis en het staat iedereen vrij om die software uit te breiden met eigen programma-code en/of om bugs op te sporen en aan te melden. Cruciaal hierbij is het hanteren van technieken en werkwijzen waarmee decentraal door meerdere mensen aan dezelfde software gewerkt kan worden. Een ingewikkelde uitdaging die desondanks al decennia lang uiterst succesvol verloopt en software oplevert die innovatiever, veiliger en betrouwbaarder werkt dan de closed software van de grote software bedrijven.

pdfVoorbij de moderne tijd 

Noten